zondag 26 juli 2020

Vechten om de krant: de correspondentie van Sientje en David Lutraan met jeugdkrant Betsalel

Bram, die nog maar pas naar de Joodsche school gaat, staat voor de sjoel en probeert de Hebreeuwsche spreuk die boven den ingang staat te ontcijferen. Terwijl hij staat te spellen, komen enkele boeren voorbij en beginnen te spotten. 'Jongen', zeggen ze, 'kun je dat niet lezen? Daar staat 'jullie zijn mesjogge.' 'Nee', zegt Bram, 'Hebreeuwsch moet je van rechts naar links lezen: 'mesjogge zijn jullie!'

Jeugdkrant Betsalel
Deze mop, ingezonden door de 9-jarige Johan Bamberg uit Winterswijk, stond in 1931 in het Joodse jeugdtijdschrift Betsalel. Het blad verscheen tussen 1928 en 1935 en is sinds kort ook digitaal te bekijken via Delpher.nl. Betsalel, dat "in de schaduw van God" betekent, besteedde aandacht aan Joodse gebruiken en geschiedenis en de Hebreeuwse taal. Er stonden gedichten en raadsels in, verhalen, en er was een brievenrubriek.

Bron: Delpher.nl 

Hoewel de kinderbrieven zelf niet zijn afgedrukt, vatte de samensteller van de rubriek de inhoud samen en sprak hij of zij de briefschrijvers persoonlijk toe, vaak met een fikse knipoog. De rubriek geeft een uniek inkijkje in het leven van Joodse kinderen uit alle hoeken van het land, van Diever tot Dordrecht en van Oostvoorne tot Oss. De wetenschap dat velen van hen de Tweede Wereldoorlog niet zouden overleven, maken de bijdrages, hoe luchtig ook, schrijnend om te lezen. Een bijzondere vondst is dat er ook brieven uit Raalte naar Betsalel werden gestuurd, en wel door Sientje en David Lutraan. Zij woonden aan de Stationsstraat in Raalte met hun ouders Izak en Lena Lutraan-Pagrach. Vader Izak was veehandelaar en had een slachterij. Er waren ook nog twee jongere zusjes, Sjellie en Betje.

Vechten om de krant
Vooral Sientje had lol in het schrijven, zo blijkt. De eerste vermelding in Betsalel dateert uit 1930 en is antwoord op een brief van haar. Sientje en haar broertje en zusje worden hartelijk toegesproken in de brievenrubriek. "Welkom, nieuw drietal! Sientje van 12, David van 10, Betje van 6!" Opvallend genoeg wordt zusje Sjellie niet genoemd, mogelijk omdat zij op dat moment al elders woonde en door haar zus niet genoemd is in de brief. Sjellie was doofstom en het is bekend dat zij later in een pleeggezin in Amsterdam woonde, om daar een speciale opleiding te volgen.

Betsalel werd fanatiek gelezen in huize Lutraan, zo blijkt. "Ze zijn zenuwachtig als de post moet komen. En dan is het in Raalte hard vechten erom, wie haar het eerst mag lezen. Ze krijgen tweemaal in de week les van hun oom uit Nijverdal. Daar moet je me meer van schrijven." Tot slot haakt de redactie in op een andere mededeling uit Sientjes brief: "Mazzeltov, opoe, met uw 85sten verjaardag verleden week dinsdag! Ik wed, dat u ook de Jeugdkrant leest. Sien, hou woord, dat je me vaker zult schrijven. En van ons allen de groeten terug aan jullie allen." 'Opoe' was Rachel Lutraan-Kesing, die naast het gezin woonde, samen met twee ongehuwde dochters.

Zonder leesbril
In een volgend nummer komt een nieuwe brief van Sientje aan bod. Inderdaad, ook oma leest mee: "Opoe van 85 leest de Jeugdkrant ook altijd en dat zonder bril." Geen probleem, aldus de redactie, altijd in voor een grapje. "Ik heb er absoluut geen bezwaar tegen, dat opoe met de kleuterraadsels meedoet. En als opoe goed oppast, mag ze ook eens voor het bord komen." Het 'bord' verwijst naar een rubriek over het Hebreeuws, waar kinderen als het ware voor het schoolbord worden geroepen om antwoord te geven op vragen. Om de abonnees scherp te houden werd daarbij graag gebruik gemaakt van informatie uit de brievenrubriek. "Spel jij dat woord even, Betje Lutraan uit Raalte, zus van David en Sientje. (… ) Lief zoo! Kijk je oom uit Nijverdal eens lachen van trots!"

Broer-zus gekibbel
In een ander nummer wordt, naar aanleiding van weer een brief van Sientje, haar broertje fijntjes op zijn plek gezet. "David wil altijd eerst de Jeugdkrant lezen, omdat hij een jongen is en meent dat ’n jongen al is hij jonger altijd vóór ’n meisje gaat. Ik moet David ongelijk geven. Men moet den ouderdom eeren, David. Groeten terug aan vader, moeder, opoe, broer en zusjes."

"Hij voetbalt liever"
Later laat David ook zelf iets van zich horen, na daartoe aangemoedigd te zijn door de redactie ("Wil David ook een brief schrijven? Laat hem opkomen. Ik heb nog nooit een bangen David gezien." In 1931 lezen we over hem het volgende: "Hij zit op school in de 4de klas. Maar hij voetbalt liever. (…) Als hij groot is gaat hij in een groote club. Ook gaat hij wel eens met vader 'naar de boer' om koeien te koopen." David laat het er overigens niet bij zitten wat betreft de kwestie wie Betsalel het eerst mag lezen. We lezen: "Hij roept mij op als scheidsrechter. Ja, niet bij de voetbal, maar bij die ruzie over de Jeugdkrant. Als hij het eerst de Jeugdkrant heeft, of hij hem dan niet het eerst mag lezen? Neen, David, je moet den ouderdom eeren en Sientje is drie jaar ouder dan jij." De redactie eindigt met: "Wil je alsjeblieft wat meer doen aan het leeren dan aan den leeren bal? Groeten aan Sientje, Betje en Sjellie en aan vader, moeder en opoe." Het advies aan David zal ongetwijfeld onder grote hilariteit hardop zijn voorgelezen in huize Lutraan, dat kan haast niet anders.

Heideprinses
Heel bijzonder is de foto die Sientje meestuurde met één van haar brieven. Een portret van haar als "heideprinses" op een schoolfeest, in een prachtige zijden jurk. "Zien jullie goed hoe zij over de zijde de heide heeft? Ze had veel plezier. ’s Morgens spelletjes en toen nog kermis ook. Ze was er met vader en moeder en broer en zusjes heen tot 9 uur en toen naar bed. Het heide-prinsesje wenscht nu gelukkige jaren aan ons allen. En ik hoop, dat ook voor haar en allen die bij haar hooren de heide nog reuze veel jaren bloeien zal."

Sientje als "heideprinses" (Bron:Delpher.nl)
De familie Lutraan wordt ook regelmatig genoemd in de brieven van hun neefje Andries Pagrach uit Holten. Ook Andries "vliegt naar de post" op vrijdag, als de Jeugdkrant arriveert. "Gauw (de rubriek) Joodsche geschiedenis en Rozijntje (een feuilleton) lezen. Hij hoopt maar dat de Joodsche geschiedenis nooit ophoudt." Een opmerking die de immer gevatte redactie natuurlijk niet laat lopen. "Die verzekering kan ik hem geven. De Joodsche geschiedenis zal nooit ophouden." Het zijn dit soort ironische opmerkingen die het blad ongetwijfeld ook populair maakte bij volwassenen.

Andries, bijna negen, kampte met de nodige gezondheidsproblemen. "In geen anderhalf jaar was hij naar school. Hij was al dien tijd ziek. En dat zegt hij me nu pas! Van de winter hoopt hij weer naar school te gaan." Andries is met zijn vader naar opoe in Raalte geweest en meldt dat hij ook in Holten nog een opoe en een opa heeft. "Die zijn van plan allebei honderd jaar te worden." Zelf wil hij "zoo graag bij de gimnastiek, maar mag het nog niet van den dokter", lezen we. De redactie stelt hem gerust. "Komt ook wel, Andries. Hartelijke groeten van al de mijnen terug aan je lieve ouders en aan de twee opoes en opa."

Amsterdam
Een jaar later duiken Sientje en David Lutraan weer op in een brief van Andries. Hij was met hen op een feestje van zijn tante in Nijverdal. In dezelfde brief uit 1931 beschrijft Andries één van zijn grootste wensen: "Hij zou ook zoo graag naar Amsterdam willen. Als hij gezond blijft en hij is groot, gaat hij er ook eens naar toe. Hoeveel menschen of er wel in Amsterdam wonen. 62.500 dozijn! Hij kan ze heusch natellen. Moeder zegt dat hij voort moet maken met schrijven. Het is bijna half acht en dan moet hij naar bed." "Doe wat Moeder zegt, Andries", aldus de redactie. "Zegt nachtlaainen (avondgebed) en dan er in! Slaap lekker en droom van Amsterdam en dat jij er nog eens burgemeester of raaw (rabbijn) wordt!"

Tot besluit
Het liep allemaal anders. Andries, inmiddels smid, overleefde de Tweede Wereldoorlog niet. Hij overleed in 1944 op 22-jarige leeftijd. Het is niet bekend waar, alleen dat het ergens "in Midden-Europa" was. Ook zijn ouders en grootouders werden vermoord. Sientje Lutraan, die naar Amsterdam was vertrokken en daar was getrouwd, werd in september 1943 in Auschwitz om het leven gebracht, met haar pasgeboren dochtertje Rosette. Ze werd 25 jaar. Ook haar ouders Izak en Lena (februari 1943) en zusjes Sjellie en Betje (januari 1944) kwamen daar om het leven. Opoe Lutraan-Kesing, die zo graag de Jeugdkrant las, werd op 16 april 1943 vermoord in Sobibor. Alleen David Lutraan kwam, na gruwelijke ontberingen en een verblijf in diverse concentratiekampen, weer terug naar huis. Hij pakte zijn werk als veehandelaar op en meldde zich weer bij voetbalvereniging Raalte, waar hij als linksbuiten speelde. Hij overleed in 1999.

Dit artikel verscheen in 'Kruudmoes' (juli 2020), het tijdschrift van de historische vereniging van Raalte

vrijdag 26 juni 2020

De drankbestrijdsters (1936)

Overijsselsch Dagblad, 1 mei 1936 (via Delpher.nl)
Warempel, daar hebben we Anne Bos Overmars, een van de halfzussen van mijn overgrootmoeder. Ze staat in 1936 in het Overijsselsch Dagblad. Die krant is dit voorjaar toegevoegd aan krantendatabase Delpher en dat levert weer nieuwe verhalen op. Anne haalde de krant omdat ze benoemd was tot bestuurslid van de Mariavereniging in Heino. 

De naam Mariavereniging deed bij mij geen belletje rinkelen. Een plaatselijk katholiek clubje, misschien een gezelligheidsvereniging? Het leek me geen aanleiding voor verder onderzoek, tot ik het krantenkopje over "drankbestrijdsters" zag. Het blijkt om de landelijke katholieke beweging Sobriëtas te gaan, eind 19de eeuw in Twente opgericht door Alfons Ariëns. De leden waarschuwden voor de gevaren van alcohol en pleitten voor gematigdheid. Een soort katholieke volksverheffing zeg maar. Vrouwen werden lid van de Mariavereniging, mannen van het Kruisverbond en voor kinderen was er de Sint Anna-vereniging. Niet iedereen was geheelonthouder, er waren ook leden die tegen sterke drank waren, maar geen bezwaar hadden tegen het - met mate - nuttigen van bier en wijn. Hoewel de ooit grootschalige beweging in de jaren 1930 landelijk gezien al een beetje op zijn eind liep, lijkt de afdeling Heino pas in 1931 te zijn opgericht. Blijkbaar hobbelden de Sallandse drankbestrijders iets achter de trend aan.

De Heinose "dames-drankbestrijdsters", zoals ze in de krant genoemd worden, ontplooiden in ieder geval de nodige activiteiten. Er werd een bedevaart naar Hasselt georganiseerd (per fiets, vertrek "vanaf het St. Jozefgebouw op Zondag 1 uur") en er werd deelgenomen aan landelijke Propagandadagen en provinciale bijeenkomsten. "Waar drank binnenkomt, gaat geluk de deur uit", luidde één van de kreten van Sobriëtas. Daar hadden Anne’s zussen Mies en Dine, die in Raalte een slijterij annex huiskamercafé runden, vast een andere mening over.

zondag 3 mei 2020

Raaltenaren voor de economische rechter

Foto: Famartin - CC BY-SA 4.0
Op een novemberdag in 1942 stond mijn overgrootvader Jans Groote Wolthaar voor de rechter in Zwolle. Het zal de eerste keer zijn geweest in zijn 67-jarig bestaan. De reden? Hij had een kalf niet laten registreren. Dat was strafbaar omdat vee dat buiten de boeken werd gehouden bijvoorbeeld op de zwarte markt verkocht kon worden. "Zwarthandel? Het was natuurlijk voor eigen gebruik!", riep mijn moeder verontwaardigd toen ik dit aan haar voorlegde. Feit is dat hij de wet overtrad en daarvoor veroordeeld werd. Hij mocht kiezen tussen een boete van vijf gulden en drie dagen hechtenis. Wat het is geworden weet ik niet, maar ik vermoed dat de boete ter plekke werd afgerekend.

Voedselvoorziening
Ik weet dit omdat ik zijn naam aantrof in een bericht in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant. De krant deed tijdens de Tweede Wereldoorlog nauwkeurig verslag van zittingen van de economische rechter, waar overtredingen werden behandeld op het gebied van de voedselvoorziening en - distributie. Wie als boer de in de jaren ’30 ingevoerde landbouwwetgeving overtrad, liep het risico voor deze rechter te moeten verschijnen. Dat gold ook voor burgers die zich niet aan de spelregels hielden van het bonnensysteem dat in de oorlog was ingevoerd om de schaarse middelen zo eerlijk mogelijk te verdelen.

Naam en woonplaats
Tijdens de zitting werden tientallen andere Sallanders veroordeeld voor kleine en grote overtredingen. De verslaggever schreef cynisch: "Het vet, de tarwe en de rogge schijnen tegenwoordig op straat te liggen. Toen [de verdachten] aangehouden werden waren ze toevallig net op weg om het gevondene naar het politiebureau te brengen." In de krant werden de verdachten met naam en woonplaats genoemd, wat ze nu eenvoudig terug te vinden maakt.

Dagelijks leven
Waar maakten Raaltenaren zich zoal schuldig aan op dit vlak? Ik vond tientallen berichten die over inwoners die iets uit te leggen hadden bij de economische rechter. Ze geven een interessant inkijkje in het dagelijks leven in de oorlog. Opvallend vaak was er boter, rogge of vee in het spel. Zaken die van oudsher ruim voorradig waren in Raalte, maar ja, in de oorlog golden nu eenmaal andere regels. Omdat het mij niet gaat om de namen van specifieke personen maar om de inhoud van de overtredingen heb ik ervoor gekozen om geen namen of alleen initialen te gebruiken.

Boter
Levensmiddelen waren op de bon en dat betekende dat je niet meer dan een vooraf bepaalde hoeveelheid van een product kon kopen. Wie zijn bonnen niet gebruikte, mocht ze niet verkopen. Dat gebeurde echter wel degelijk. Op 20 januari 1943 werden maar liefst vijf Raaltenaren tegelijk aangeklaagd voor het verkopen van boterbonnen. Vier van hen kregen boetes, variërend van tien tot dertig gulden, nummer vijf werd vrijgesproken.

Ook ruilhandel kon strafbaar zijn. Op 19 oktober 1943 werd Raaltenaar J.W. schuldig bevonden aan het ruilen van "6 pond boter (…) tegen overalls". Iets vergelijkbaars overkwam J.A.H., die op 12 april 1944, "boter [had] verkregen in ruil voor vet." Het was duidelijk niet de bedoeling om op eigen initiatief meer dan de voor jou vastgestelde hoeveelheid van een bepaald product te regelen. Veel van de vergrijpen zijn simpel, maar het ging duidelijk meer om het principe dan om hoeveelheden. Je zou bijna een beetje medelijden krijgen met S.v.A., die in oktober 1943 voor de rechter stond voor het vervoeren van anderhalve (!) pond boter. Hij kreeg vijf gulden boete.

Rogge
Rogge was ook in trek. Je kon het achterhouden bij de oogst en dat zelf verwerken. Daar kreeg J.M. een boete voor in juni 1942. Verder kregen opvallend veel Raaltenaren een boete voor het vervoeren van rogge. Het was voor controleurs waarschijnlijk makkelijker om het transport ervan te betrappen, dan om aan te tonen dat er bij de oogst graan opzij was gezet. Bijzonder was de veroordeling van schipper E.J. Hij had een lading rogge op zijn schip "niet voldoende bewaakt." De rogge in kwestie was blijkbaar gestolen en de suggestie is dat E.J. bewust de andere kant op keek zodat het graan in het illegale circuit kon verdwijnen. Daarbij is het overigens goed te bedenken dat dit niet per se betekende dat de gestolen rogge voor woekerprijzen werd verkocht, maar bijvoorbeeld ook gebruikt kon worden om onderduikers mee te voeden.

Wie door een controleur werd betrapt probeerde deze wel eens op andere gedachten te brengen. Soms lukte dat, maar ging het alsnog mis. Dat blijkt uit een krantenbericht uit juni 1943. Raaltenaar H.K. werd veroordeeld voor het omkopen van een controleur en plaatsgenoot G.S. werd tijdens dezelfde zitting schuldig bevonden aan "het aannemen van rogge als controleur van de Landbouw Crisis Organisatie". Blijkbaar had een getuige er melding van gemaakt.

Bron: Delpher.nl
Vee
Vee niet registreren of illegaal (laten) slachten kwam ook veelvuldig voor. Op het laatste stonden fikse straffen. In maart 1942 werd J. v.d. W. veroordeeld tot maar liefst 6 maanden gevangenisstraf voor het slachten van een pink. Niet iedereen legde zich bij de uitspraak van de rechter neer. Slager J.v.D. uit Luttenberg, kreeg aanvankelijk vier maanden cel voor het slachten van een pink in de stal van G.K. in Raalte. Nadat hij en G.K. (die 1 maand celstraf had gekregen) in hoger beroep waren gegaan werden hun straffen verlaagd naar respectievelijk zeven en drie weken.

Grootschalige handel
Hoewel het vaak om kleine incidenten gaat, waren er wel degelijk Raaltenaren die wat meer "ambities" hadden op dit vlak. In november 1942 werd Raaltenaar J.R. veroordeeld tot een boete van vijfhonderd gulden of zes maanden cel. Hij had voor meer dan tienduizend gulden (!) aan bonnen opgekocht in Raalte en omgeving en deze doorverkocht aan een man uit Oostzaan, die ze weer verkocht in Amsterdam. De mensen die hun bonnen verkochten aan J.R. kregen allemaal een boete en staan ook keurig opgesomd in de krant. Als je bedenkt dat je voor illegaal slachten ook 6 maanden kon krijgen, lijkt de straf voor initiatiefnemer R. overigens nogal licht, maar wellicht was er sprake van verzachtende omstandigheden.

Bron: Delpher.nl


Goed christen
Zoals ik al meldde weet je natuurlijk nooit waarom mensen de wet overtraden. Ter illustratie een bijzondere zaak die ook in andere regio’s de krant haalde. De 47-jarige W.L. uit Heeten, die illegaal een koe had geslacht, was het niet eens met zijn veroordeling tot zes maanden cel. Hij ging in februari 1943 in hoger beroep. Zijn advocaat vroeg om gratie omdat landbouwer L. "open tafel" hield voor "armen en landloopers" en "menschen die het moeilijk hadden." Zijn eigen voorraad vlees was niet genoeg geweest, vandaar. "Er staat een goed Christen voor u", pleitte zijn advocaat. Hoewel de rechter overtuigd was van de goede intenties van L., zal het hem niet geholpen hebben.

Tot slot
Ik kan me voorstellen dat sommige mensen de strenge regels als onrechtvaardig hebben ervaren. Toch is uit onderzoek gebleken dat de voedseldistributie ervoor gezorgd heeft dat veel inwoners van Nederland een groot deel van de oorlog relatief goed zijn doorgekomen. Gezien de aard van de vele kleine overtredingen waren de zaken die aan het licht kwamen waarschijnlijk het topje van de ijsberg. Een groot deel van de veroordeelde Raaltenaren had, vermoed ik, het gevoel pech te hebben dat zij nou net wél betrapt waren en de buurman niet. Maar ook dat weet je natuurlijk nooit helemaal zeker. Ik kan het helaas niet meer navragen bij mijn overgrootvader J.G.W.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in het WO2-themanummer van Kruudmoes, het tijdschrift van de historische vereniging Raalte. Over het niet-geregistreerde kalf van Jans Groote Wolthaar schreef ik eerder deze blogpost

zondag 19 april 2020

De huishoudster en het petekind (1935)

Mariabeeld in de kerk van Dronrijp (Foto Romke Hoekstra CC BY SA 4.0)
Een week na het overlijden van pastoor Ten Hove stelde notaris Bouwe Smid een inventaris op van zijn bezittingen. Dit in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van Ten Hove. De notariële akte is te bekijken via de website AlleFriezen.nl (ga naar 'Bladeren door bron' en dan naar pagina 74) en geeft een mooi inkijkje in het leven in de pastorie.

Aanwezig waren Tonia Brouwer en Grada ten Hove, die allebei genoemd worden in het testament van de overledene. Tonia was de 56-jarige huishoudster van de pastoor en door hem aangewezen als executeur-testamentair. Voor haar zullen het moeilijke dagen zijn geweest. Ze had een kleine dertig jaar voor Ten Hove gewerkt. Vermoedelijk kruisten hun wegen elkaar in Sneek, waar Brouwer opgroeide en Ten Hove kapelaan was voordat hij naar Vollenhove werd gezonden.

De 32-jarige Grada ten Hove was een nicht van pastoor Ten Hove. Zij was vanuit Linderte naar Friesland gereisd en zal ook de begrafenis hebben bijgewoond. Zijn "eenig petekind", zo lezen we, en om die reden zijn voornaamste erfgenaam. In de akte had de pastoor laten opnemen dat zijn vermogen "niet groot genoeg" was om alle familieleden iets na te laten. Hij sprak de hoop uit dat dit gegeven de rest van de familie niet zou beletten "mijne ziel te gedenken, gelijk ik hun bij mijn leven ook in de mijne indachtig geweest ben."

Dankzij de inventaris krijgen we een heuse rondleiding door de pastorie. Zo treffen we in de slaapkamer van Ten Hove een groot "eikenhouten ledikant van oude kisten, gemaakt met bijbehoorende waschtafel en nachtkastje". In een andere kamer staan een "grote boekenkast met inhoud", "6 stoelen met rood trijp en 2 dito leunstoelen" en een "eetservies met rood groen gele gebloemde rand". Er liggen diverse vloerkleden op het linoleum, behalve in de gang, daar liggen kokosmatten. Aan de muur hangen kruis- en heiligenbeelden, maar ook een "schilderij met koeien in de wei". De pastoor bezat een dambord, een radio en een "sigarendroogtrommel, met inhoud". Het zijn slechts enkele voorbeelden. Elke ruimte in de pastorie - van de kapstokken in de vestibule tot de pannen in de bijkeuken - wordt beschreven. Buiten werden dieren gehouden: negen kippen, tien eenden en een gans.

Interessant is de voorraad drank in de kelder. Een deel daarvan is werkgerelateerd, zoals een voorraad miswijn ter waarde van 35 gulden. Blijkbaar moest die voor eigen rekening worden aangeschaft. De rest doet vermoeden dat de pastoor een liefhebber was van een goed glas wijn. De voorraad rode wijn werd op maar liefst 350 gulden getaxeerd. Er liggen onder meer flessen "Kirwan, Cantenac, La Grange, Sint-Julien en Pauillac". Later wordt genoteerd dat er nog bestellingen onderweg zijn van wijnhandelaren in Arnhem en Zutphen, waaronder een levering van "45 flesschen". In de kelder liggen verder nog flessen champagne, jenever en cognac. Omgerekend naar de huidige waarde lag er voor minimaal vierduizend euro aan drank in de kelder.

Omdat ook lopende financiële verplichtingen in kaart werden gebracht weten we dat de pastoor een "jaarabonnement scheren en knippen" had bij de plaatselijke barbier, boeken bestelde bij katholieke boekhandel Van Rossum in Utrecht en een groot aantal katholieke kranten en bladen las, waaronder De Tijd, Ons Noorden en Apologetisch Leven. Leuk detail: hij had ook een abonnement op de Raalter Courant.

Zoals het een goed katholiek betaamt had Ten Hove zijn geld geïnvesteerd in katholieke goede doelen. Hij bezat in totaal voor enkele duizenden guldens aan obligaties, van onder andere de Roomsch Katholieke Ziekenverpleging in Zaandam, het Roomsch Katholieke Weeshuis in Sint Wendel (in het Saarland) en de Sint Cyriacusparochie in Bottrop (Westfalen). Van zijn eigen parochiebestuur had hij nog 1000 gulden tegoed voor zijn investering in de plaatselijke school. Ook waren er nog enkele bankrekeningen met saldo.

Al met al erfde Grada ten Hove zo een aardig bedrag. Daar gingen nog wel de kosten van de begrafenis, het ziekenhuis in Leeuwarden en de rekening van dokter Visscher uit Dronrijp van af. En de loonkosten van de pater die Ten Hove tijdens zijn ziekte had vervangen. Net als de miswijn werd dat blijkbaar niet door de parochie of het bisdom opgepakt, maar door de pastoor uit eigen zak betaald. Op de loonlijst van de pastoor stonden ook huishoudster Tonia en een tweede dienstbode, Catharina Boorma uit Dronrijp. Ook zij hadden nog salaris tegoed. Een laatste post waar geld voor moest worden gereserveerd was het zieleheil van de pastoor. Hij had laten weten dat er "voor de rust mijner ziel" 10 Heilige Missen zouden moeten worden gelezen in Dronrijp en Vollenhove, maar ook in kloosters in Witmarsum, Hoogeveen en Zenderen. In Dronrijp en Vollenhove moest bovendien elk jaar op zijn sterfdag een mis worden gelezen.

Aan huishoudster Tonia Brouwer had Ten Hove ook gedacht. Een pensioentje zat er echter niet in, zelfs geen geldbedrag. Je zou toch zeggen dat er wel een paar honderd gulden of anders één van de obligaties had afgekund voor iemand die haar broodwinning en haar onderkomen kwijtraakte op het moment dat de pastoor zou komen te overlijden. Tonia moest het doen met een deel van het meubilair uit de pastorie. Ze mocht haar eigen bed meenemen, inclusief "linnen- en beddegoed", een paar stoelen en een aantal potten en pannen. Ook mocht zij kiezen welke foto’s, boeken en schilderijen ze graag wilde hebben. We lezen in de akte dat ze "een groot schilderij uit de voorkamer" koos, plus "zeven kleinere schilderijen en een paar beelden op het kastje". En twaalf boeken. Met die spullen keerde ze een paar weken later terug naar haar geboorteplaats Sneek. Daar overleed ze in 1955.

zondag 29 maart 2020

Een voorbeeldig priesterleven (1935)

Pastoor Ten Hove met het kerkkoor van Dronrijp, ca 1930. (Foto: particuliere collectie, Bron: Leeuwarder Courant, 1989)
Vandaag aandacht voor Gerardus Bernardus Ten Hove, een oom van mijn overgrootmoeder Miete Bos Overmars. Ten Hove werd in 1868 geboren in Linderte, één van de vijf kinderen in het gezin Emmink-Ten Hove. (Meer over de link tussen de families Bos Overmars en Ten Hove lees je hier.)

Op zijn vijftiende ging hij naar het klein-seminarie in Culemborg, een vooropleiding voor het seminarie. Hij had ongetwijfeld een roeping, maar het lijkt me geen toeval dat hij de derde zoon in het boerengezin was en ook nog twee zussen had. Kiezen voor de kerk was soms ook een praktische keuze. Het is ook mogelijk dat hij niet geschikt was voor het fysieke werk op de boerderij of dat hij liever door wilde leren. Eén van zijn zussen ging trouwens het klooster in, dus hij was niet de enige in het gezin met religieuze neigingen.

Na het klein-seminarie zal hij het groot-seminarie hebben bezocht, hoewel ik niet heb kunnen vinden waar. Misschien wel in Rijsenburg, waar het seminarie van het Bisdom Utrecht was gevestigd. G.B. ten Hove werkte als kapelaan in onder meer Hoonhorst, Zutphen, Almelo en Sneek voordat hij in 1909 - hij was toen 41 jaar - werd benoemd tot pastoor van Vollenhove. Zes jaar later werd hij naar het Friese Dronrijp gezonden, het eindstation van zijn priesterloopbaan. Hij bleef er twintig jaar en in het bericht dat het Leeuwarder Nieuwsblad na zijn dood plaatste wordt gememoreerd dat hij in het dorp een school en een katholiek kerkhof stichtte. Het Overijsselsch Dagblad sprak van een "voorbeeldig priesterleven." Ten Hove overleed op 17 januari 1935. In augustus van dat jaar had hij gehoopt zijn 40-jarig priesterjubileum te vieren. Het kwam er niet van.

Bericht in het Leeuwarder Nieuwsblad, 18 januari 1935. (Bron:Delpher.nl)

zondag 22 maart 2020

Bonusfamilie

Overijsselsch Dagblad, 18 januari 1935.
Sinds kort is het Overijsselsch Dagblad te doorzoeken op delpher.nl en dat leverde meteen al leuke vondsten op. Deze overlijdensadvertentie van G.B. ten Hove bijvoorbeeld. Een mooie aanleiding om wat te schrijven over de familie Ten Hove. 

De advertentie is namelijk ook namens de familie Bos Overmars geplaatst. Het is januari 1935 en dat betekent dat we het hebben over Mies en Diene, Jas, halfzussen Anne en Dore en natuurlijk hun getrouwde zus Miete. De overleden G.B. ten Hove was hun oom, een halfbroer van hun vader. Om dat uit te leggen moeten we 70 jaar terug in de tijd naar hun oma, Maria Emmink. Zij was amper vier jaar getrouwd met Willem Bos Overmars toen deze in 1861 overleed. Maria bleef achter met hun zoontje Joannes Henricus en een baby van 20 maanden, Joanna Maria. Het kleine meisje stierf een maand na haar vader.

Twee jaar later hertrouwde Maria. Zij was 37, bruidegom Jannes ten Hove een jaar jonger. Jannes kwam uit Hattem en woonde ten tijde van zijn huwelijk in Boetele. Wellicht was hij knecht op een boerderij. Bij zijn huwelijk gaf hij als beroep ‘landbouwer’ op, niet ‘landarbeider’, wat doet vermoeden dat zijn ouders een boerderij hadden. Maar we dwalen af. Jannes trok bij Maria en haar zoontje in en ze kregen samen nog vier kinderen, twee jongens en twee meisjes. Helaas duurde ook dit huwelijk niet lang: Maria overleed in de zomer van 1870 op 44-jarige leeftijd.

De kleine Joannes Henricus was 11 toen hij achterbleef met stiefvader Jannes en vier halfbroers- en zussen. Het is goed denkbaar dat hij Jannes als vader beschouwde en zijn kinderen hem op hun beurt als opa. 'Opa Jannes' werd in ieder geval stokoud. Hij was 91 toen hij in 1918 stierf, anderhalf jaar na zijn stiefzoon. De banden tussen de families lijken altijd hecht te zijn geweest, getuige ook de advertentie. In de collectie bidprentjes die in het huis van Mies en Diene werd aangetroffen vond ik ook prentjes van diverse Ten Hoves. 

De oplettende lezer heeft ongetwijfeld gezien dat oom G.B. ten Hove pastoor in Friesland was. Binnenkort meer over hem, want een pastoor in de familie laat je natuurlijk niet zomaar lopen.

donderdag 6 februari 2020

De boer die zijn boerderij verloor

Vandaag is de geboortedag van Jas Bos Overmars. Hij werd op 6 februari 1893 geboren in Linderte. Een mooi moment om het artikel over mijn speurtocht naar hem te delen dat vorige week in Kruudmoes is gepubliceerd. 

Op zoek naar Jas Bos Overmars
Waarom wil je dat eigenlijk allemaal weten?” Die vraag kreeg ik weleens van mensen die ik vroeg naar hun herinneringen aan Jas Bos Overmars, de broer van mijn overgrootmoeder. Mijn interesse werd gewekt door een losse opmerking van een familielid over “Oom Jas” die “in een hol zou hebben gewoond.” Een hol? Bij doorvragen wist niemand precies hoe of wat. Sterker nog, er was zelfs geen foto overgebleven van deze man, die in 1966 op 72-jarige leeftijd overleed.

Waar begin je dan met je zoektocht? In twee eerdere artikelen in Kruudmoes (najaar 2018 en voorjaar 2019) heb ik al verslag gedaan van mijn onderzoek naar Johannes Wilhelmus Bos Overmars. Want lezers van Kruudmoes wisten tot mijn grote verrassing wel degelijk iets te vertellen over Jas. Omdat er ook na het tweede artikel nog tips zijn binnengekomen kan ik inmiddels aardig wat puzzelstukjes aan elkaar leggen. Dat Jas een tijdje in een hol bivakkeerde bleek het gevolg van de veiling van zijn boerderij in 1938. Hierbij een voorlopig laatste update van het verhaal van Jas Bos Overmars, de boer die zijn boerderij verloor.

Boerderij aan de Ten Haveweg
We beginnen met de boerderij in Linderte waar het allemaal om draaide. Ik wist uit oude krantenadvertenties en het archief van het Kadaster dat de boerderij aan de Bleksteeg (de tegenwoordige Ten Haveweg) in 1938 met 5 hectare grond voor 13.000 gulden geveild was en verkocht aan de familie Kogelman. Jas was op dat moment 45 jaar en woonde er alleen. Dat was niet altijd zo geweest. Toen zijn vader in 1917 overleed had Jas de boerderij met maar liefst 38 hectare grond samen met zijn vijf zussen geërfd. De boerderij stond bekend als “Erve Emmink”, de naam van de grootmoeder en overgrootvader van de kinderen Bos Overmars. Het was één van de oudste erven in Linderte. Jas bleef met zijn oudere zussen Mies en Dine op de boerderij, maar om hun zus Miete en halfzussen Dore en Anne uit te kopen moest een flink deel van de grond worden verkocht. Zo’n 15 jaar later kocht Jas ook Mies en Dine uit en ook daar moest grond voor worden verkocht. Zijn zussen verhuisden naar het dorp en gingen in de Herenstraat wonen, boven de slijterij die zij gingen runnen voor de familie Veldhuis.

Paarden
Jas bleef in zijn eentje achter op de boerderij, die nog maar een paar hectare grond omvatte. “Vijf hectare? Dat is toch veel te weinig” riep mijn moeder, een boerendochter, toen ze dat getal hoorde. Te weinig om er als boer de kost mee te verdienen inderdaad. En dat ook nog in de crisisjaren. Geen wonder dat de boerderij in 1938 geveild moest worden, zou je denken. Inmiddels hebben meerdere mensen me verteld dat Jas zijn geld verdiende met de handel in paarden en een groot paardenliefhebber was. Gait Kruiper uit Mariënheem vertelde dat zijn vader Jas goed had gekend en ook wel voor hem gewerkt had. “Ze gingen soms lopend met een koppel paarden naar Zwolle. Mijn vader ging dan lopend en Jas met de koets er achter aan. De paarden liepen twee aan twee.” Om de paarden onder controle te kunnen houden werd het hoofd van een paard steeds aan de staart van het paard ervoor vastgemaakt.

De schuld
In de vorige update kon ik al melden dat in Linderte het verhaal rondging dat de boerderij geveild was omdat Jas geld had geleend en dat niet kon terugbetalen. Vervolgens zou hij ruzie hebben gekregen met de schuldeiser in kwestie. Dat verhaal kreeg ik van meerdere mensen te horen daarbij kwamen een paar zaken steeds terug. Het zou om een relatief klein bedrag gaan en het ging om een lening bij een bekende, een buurman aan de Ten Haveweg. Mogelijk zou het om een bedrag van 1500 gulden zijn gegaan, wat anno nu een waarde van ongeveer 15.000 euro zou vertegenwoordigen. Enerzijds een flink bedrag, anderzijds slechts een kleine 12 % van de waarde waar de boerderij met grond later voor geveild zou worden.

Ik schreef eerder al dat dit in het dorp tot geruchten leidde dat Jas, die als een vrij koppig en eigenwijs type wordt omschreven, het geld dat overbleef na de veiling nooit zou hebben opgehaald. Ook heb ik begrepen dat de relatief “kleine” schuld leidde tot speculaties over de motieven van zijn schuldeiser. Die zou door een andere buurman, die interesse had in de grond van Jas, zijn aangespoord om met uitstel geen genoegen te nemen en zijn geld op te eisen. Daar hadden sommigen in de buurt zo hun bedenkingen bij, is me verteld. Was dat nou nodig? Ik heb ook begrepen dat deze gang van zaken reden was voor diverse boeren uit de omgeving om bewust geen bod uit te brengen op de veiling. Ze wilden zich niet branden aan deze verkoop. Opmerkelijk genoeg zou de buurtgenoot die op de grond uit zou zijn óók geen bod hebben uitgebracht, omdat zijn vrouw daar een stokje voor stak. Zij was niet gecharmeerd van de hele gang van zaken, aldus het verhaal.

Of het precies zo gegaan is, is natuurlijk helemaal niet zeker. Het is verder ook niet mijn bedoeling om te oordelen over eventuele motieven van partijen die hierbij betrokken waren. Feit blijft dat Jas blijkbaar geld had geleend dat hij niet kon terugbetalen en dat daardoor zijn bezittingen zijn geveild. Als niemand het huis en/of de grond had gekocht waren de financiële problemen van Jas niet verdwenen. Dat er zo lang na dato nog verhalen de ronde doen vind ik wel interessant en geeft aan dat veel mensen zo hun gedachten hadden over de gebeurtenissen.

Het nieuwe huis
Waarom zou Jas eigenlijk geld geleend hebben? Ging het slecht met de paardenhandel? Daar kreeg ik van Jan Hogeboom verrassende informatie over. Jas zou namelijk een nieuw huis hebben laten bouwen door aannemer Van den Berg uit Lemelerveld. Hogeboom kreeg dit ooit van zijn opa Bonenkamp te horen, die ook aan de Ten Haveweg woonde en aan wie Van den Berg hetzelfde voorstel had gedaan. Opa Bonenkamp was er niet op ingegaan, anderen wel. Zo zou in Dalmsholte nog een boerderij van exact hetzelfde type staan.

We komen zo nog terug bij de familie Bonenkamp-Hogeboom, maar eerst even wat anders. Ik heb er geen aanwijzingen voor, maar wat beweegt een man van in de veertig die vijftien jaar met zijn twee zussen een boerderij runt, een nieuw huis neer te laten zetten terwijl in dezelfde periode zijn zussen naar het dorp vertrekken? Zou hij misschien de wens hebben gehad om te trouwen? In die jaren was eind dertig, begin 40 sowieso een vrij gemiddelde leeftijd voor boeren om te trouwen, zeker niet opvallend laat. Mocht hij plannen hebben gehad in die richting, ze zijn in ieder geval nooit gerealiseerd.

In de varkensschuur
Dan het hol, waar het allemaal mee begon. Lang niet iedereen die ik sprak wist daar iets over. In de vorige update schreef ik al dat over Jas het verhaal ging dat hij na het verlies van zijn boerderij een tijdje behoorlijk van de kaart was. Zodanig zelfs dat niemand bij hem in de buurt durfde te komen. Daar kun je je ook wel iets bij voorstellen, als je de boerderij waar je familie al generaties woont en werkt kwijtraakt. Waar moet je naar toe, wat moet je dan gaan doen met je leven?

Inmiddels heb ik meerdere mensen gesproken die konden bevestigen dat ook zij het verhaal over het hol kenden. Sommigen hadden gehoord dat “ze Jas uit het bos hebben gehaald.” De gouden tip kwam van Jan Hogeboom en zijn zus Mieny Tuten-Hogeboom. Jas was zoals eerder vermeld een buurtgenoot van hun opa en oma Bonenkamp en die hadden hem bijgestaan in deze periode. In hun familie wordt het volgende verteld over deze geschiedenis: Toen Jas zijn huis uit moest, was hij met paard en wagen vertrokken, met een aantal spullen. Hij bivakkeerde eerst bij een vennetje in de buurt, maar daar werd hij weggestuurd door de eigenaar van de grond, ik neem aan ook één van zijn buren. Vervolgens had hij in een singel (houtwal) een stukje verderop een hol uitgegraven. Hoe lang hij daar zat is niet duidelijk, maar vermoedelijk niet heel erg lang. Het was uiteindelijk de familie Bonenkamp die het niet langer kon aanzien en besloot Jas een tijdje onderdak te bieden, in de varkensschuur om precies te zijn.

Jan Hogeboom wist me te vertellen dat het hol, dat is gegraven toen hijzelf nog niet was geboren, eind jaren vijftig nog steeds zichtbaar was. Jan was erbij toen, ten behoeve van de ruilverkaveling, de singel in kwestie werd gerooid. Hij weet nog dat de arbeider die dat deed op de resten van het hol stuitte, waarna de vader van Jan uitlegde hoe het ontstaan was. Het zou gaan om een plek ten oosten van de Brunselweg, niet ver van de sloot (Oosterbroekswaterleiding) die deze zandweg halverwege doorkruist.

Gesprek van de dag
Het kan niet anders of de situatie met Jas moet wekenlang het gesprek van de dag zijn geweest in Linderte. Een buurman die zijn boerderij kwijtraakt door ruzie en schulden waar andere buurtgenoten bij betrokken zijn, en die vervolgens in verwarde staat met zijn spullen in de buurt rondzwerft en wordt opgevangen door weer andere buren in de varkensschuur? Geen wonder dat dit verhaal tachtig jaar na dato nog steeds niet is vergeten.

Wat ik me zelf afvraag: waar was de familie van Jas in dit verhaal? Zijn zus Miete - mijn overgrootmoeder - was getrouwd met Jans Groote Wolthaar en woonde vlakbij met haar gezin, aan de Linderteseweg. Het kan haar en de andere zussen toch niet onberoerd hebben gelaten, al was het maar omdat het om de plek ging waar ook zij waren opgegroeid. Had hij haar om hulp gevraagd bij het betalen van de lening en had ze dat geweigerd? Was de relatie nooit goed geweest? Hoewel in de gesprekken die ik had vaak werd gezegd dat er niks raars met Jas aan de hand was en dat hij aardig en attent was, werd ook verteld dat hij uitermate koppig en eigenwijs kon zijn. Misschien gaf hij zijn zussen wel de schuld van zijn situatie. Als zij niet uitgekocht hadden moeten worden was het ooit zo grote Erve Emmink überhaupt niet versplinterd geraakt. Ook dit zijn natuurlijk speculaties. Eén van de mensen die ik sprak wist me wel te vertellen dat zus Miete haar broer de rest van zijn leven wel financieel had bijgestaan.

Hoe het verder ging met Jas
Na het tijdelijke verblijf in de varkensschuur van de familie Bonenkamp vertrok Jas naar het dorp, waar hij de rest van zijn leven op verschillende kostadressen woonde. Hij werkte als arbeider voor verschillende boeren en voor de Heidemij. Sommige van zijn bezittingen lagen nog jarenlang opgeslagen op de zolder van de varkensschuur van de familie Bonenkamp. Jas zou de rest van zijn leven geregeld bij de familie over de vloer blijven komen.

Verrassing
Wat er nu precies allemaal aan de hand was met Jas, daar kom je natuurlijk niet meer achter. Toch heeft het me verrast hoeveel je nog kunt achterhalen over iets dat zich zo lang geleden heeft afgespeeld. Het bleef ook niet bij alleen verhalen. Zo bleek één van de mensen die ik sprak in het bezit te zijn van een prachtige oude kast uit de boerderij van Jas. De kast was ooit door zijn vader aangeschaft van een andere buurtgenoot. Na de verkoop van de boerderij zouden er ook spullen aan de weg zijn gezet, zodat het goed mogelijk is dat er hier en daar in Linderte nog spullen staan uit het huishouden van Jas, ook al is het verhaal erachter allang vergeten.

Inmiddels heb ik zelf ook iets in mijn bezit dat van Jas is geweest. Van Jan Hogeboom kreeg ik namelijk een heel bijzonder cadeau: de pijp van Jas. Een hele bijzondere, met daarop de naam van Jas geschilderd (“Jas van de Deurwater” - Deurwater was de bijnaam van de familie Bos Overmars) én een mannetje met twee paarden. Misschien vind ik dat nog wel het leukste detail in alle verhalen over Jas, dat hij iets met paarden had. Iets dat over hem als persoon gaat en los staat van de toestanden rondom de boerderij. “De piepe van Jas” heeft nu een plekje in mijn boekenkast. Een mooi aandenken aan een bijzondere speurtocht.

Met dank aan allen die verhalen en herinneringen met mij wilden delen en/of me hebben geholpen bij mijn onderzoek: Jan Hogeboom, Mieny Tuten-Hogeboom, Gait Kruiper, de heer Kieftenbeld, Mies Reimert-Habers, Joop Velderman en Joke Wellenberg-Velderman.