maandag 31 december 2018

Feest in De Poot (1945)

Op de laatste dag van 2018 deel ik nog even deze feestelijke foto van Mies en Diene Bos Overmars in slijterij De Poot, in de Herenstraat in Raalte. Hij is gemaakt in mei of juni 1945, ter gelegenheid van het afscheid van de twee jongens op de foto, Frans Lourens (links) en Theo Bogaart. Zij waren letterzetters uit Amsterdam die in de Hongerwinter in Raalte terecht waren gekomen. De katholieke Frans werd opgevangen bij Mies en Diene, terwijl Theo, die protestants was, een onderkomen vond bij de familie Hoekerswever.

Van links naar rechts: Frans Lourens, Mies en Diene Bos Overmars, Theo Bogaart. (Collectie Riek Hoekerswever)
Dat ik ooit nog een foto van de slijterij zou zien had ik niet durven dromen. Hij komt uit de collectie van Riek Hoekerswever, die reageerde op het artikel dat ik in november in Kruudmoes publiceerde. Dankzij haar en enkele andere lezers zijn een paar puzzelstukjes van het verhaal van Mies en Diene en hun broer Jas op hun plaats gevallen. Ik heb inmiddels een update geschreven, die ik t.z.t ook hier zal plaatsen.

Wordt vervolgd!

zondag 25 november 2018

De schuld van Jas (1938)

Ik hou erg van oud papier: archiefmateriaal, boeken en historische kranten. Maar er zijn natuurlijk meer manieren om iets over het verleden te weten te komen, zoals verhalen van betrokkenen. Onlangs schreef ik voor Kruudmoes, het blad van de historische vereniging Raalte, dit artikel over Mies en Diene Bos Overmars, de zussen die samen slijterij De Poot runden. Daarbij kwam ook de boerderij ter sprake waar ze opgroeiden en die in 1938 door hun broer Jas werd verkocht. Het artikel leverde meerdere reacties op, waaronder een interessante tip over Jas. 

Ik heb op dit blog al vaker geschreven over de wat mysterieuze Jas, die ooit "in een hol" zou hebben gewoond. Meer informatie heb ik eigenlijk nooit kunnen vinden over hem. Tot nu, want gisteren sprak ik iemand die Jas heeft gekend (!) en meer wist over het verlies van de boerderij. Deze man, een tachtigplusser die opgroeide in Boetele, vertelde dat in zijn jeugd het verhaal de ronde deed dat Jas geld had geleend van iemand en dat niet kon terugbetalen. Ze kregen ruzie en uiteindelijk leidde dit tot de verkoop van de boerderij. Ik neem aan dat zijn schuldeiser beslag heeft laten leggen op het huis en het land en vervolgens alles geveild is.

Naar het schijnt was de lening geen groot bedrag en de verontwaardiging in de buurt was groot. Na de verkoop was Jas "totaal van de kaart" en niet benaderbaar. "Niemand durfde bij hem in de buurt te komen." Jas zou zelfs zó kwaad zijn geweest, dat hij het geld dat overbleef na de verkoop nooit zou hebben opgehaald. Zo ging in ieder geval het verhaal. Het principieel weigeren van het geld is een veelzeggend detail. Ook als het niet waar is, zegt het iets over het karakter van Jas dat mensen in zijn omgeving dit geloofden.

Over een eventuele dakloze periode of andere problemen had diegene die me dit vertelde overigens nooit iets gehoord. Toen hij Jas kende was deze gewoon ergens in de kost in Raalte ("bij Harry Doevelaar"). Hij zou voor de Heidemij hebben gewerkt en ging op zondag naar de kerk. Mooi om na al die tijd meer over Jas Bos Overmars te weten te komen.

Het krantenbericht uit 1938 over de veiling van de boerderij (Collectie Stadsarchief Deventer)
Met dank aan de heer Kieftenbeld



donderdag 25 oktober 2018

Uit schooien in Linderte (1904)

Hoe overleefde je vroeger als je geen werk had? Blijkbaar kon niet iedereen op hulp van de kerk rekenen. In het Deventer Dagblad kwam ik onderstaand bericht tegen over een arme dagloner die met zijn vrouw en zes kinderen in een hutje op de hei in Linderte woonde. Op 5 oktober 1904 moest hij zich bij de rechtbank in Zutphen verantwoorden voor het stelen van spullen in Haarle, waaronder een plank(!), twee emmers en een kruiwagen.

De journalist tekende op dat de man 43 was, maar meer leek op "een zestiger, zo ellendig vervallen ziet hij eruit." Voor liefdadigheid kwam hij niet in aanmerking vanwege zijn leeftijd, maar werken lukte ook niet. Resultaat: zijn vrouw moet "uit schooien" en hij steelt "alles wat maar onbeheerd is". Hoe zou het zijn afgelopen met dit gezin? Het is overigens goed denkbaar dat mijn overgrootmoeder Miete, die ook in Linderte woonde en op dat moment dertien was, deze mensen van gezicht gekend heeft. Goede kans dat ze wel eens aan de deur zijn geweest om wat eten te vragen. Of om een plank te "lenen" misschien?

Deventer Dagblad, 7 oktober 1904 (Collectie Stadsarchief Deventer)

zondag 16 september 2018

Uit Salland naar Utrecht

De poort van de voormalige Bisschopshof in de Servetstraat (Foto: Mark Keaney CC BY 4.0)

Op deze plek vlakbij de Domtoren stond het paleis van de bisschop van Utrecht. Het paleis zelf is in 1803 gesloopt, er staat nog een toegangspoort. Ik woon zelf in de binnenstad van Utrecht en ben hier ontelbare keren langs gelopen en gefietst, zonder er echt naar te kijken overigens.

In de Middeleeuwen was de bisschop van Utrecht eigenaar van een groot deel van Salland. Van de 165 boerderijen in Raalte en omgeving waren er minimaal 68 zijn eigendom, zo is te lezen in Mens en land in het hart van Salland van Theo Spek e.a. Twintig van die boerderijen waren domeingoederen, ook wel tafelgoederen genoemd. Dat betekende dat de opbrengsten bedoeld waren voor het levensonderhoud van de bisschop. De andere boerderijen werden in leen uitgegeven.

Ik schreef al eens over Linderte in deze periode, maar heb het boek van Theo Spek er naar aanleiding van de vondst over erve Siebelt weer eens bij gepakt. De geschiedenis van die boerderij gaat namelijk terug tot de Middeleeuwen, best bijzonder.

In Heeten bezat de bisschop zes domeingoederen en Siebelt, toen bekend onder de naam Zyboldinck, was er één van. De boerderij lag langs de weg van Heeten naar Wesepe en Deventer, de huidige Weseperweg. Waar precies is me niet helemaal duidelijk, maar daar is vast wel achter te komen.

De pachters van de domeingoederen ("meiers") moesten verschillende keren per jaar pacht komen afdragen op het bisschoppelijk hof in Deventer of Colmschate. Naast de pacht waren er vaste momenten waarbij graan, varkens, kippen of hooi moesten worden afgedragen. De pachter van Zyboldinck moest overigens niet alleen pacht betalen aan de Utrechtse bisschop, maar was ook schatplichtig aan een andere religieuze instelling, het Sint Walburgkapittel in Zutphen.

Hoe zou dat precies in zijn werk zijn gegaan? Kwamen varkens en kippen uit Salland daadwerkelijk op tafel hier in Utrecht of werden de pacht en de ingebrachte goederen omgezet in geld om, bijvoorbeeld, luxe goederen aan te schaffen, personeel te betalen of het bisschoppelijk paleis te verfraaien? Misschien wel allebei. Ik loop in ieder geval niet meer voorbij zonder even te denken aan de Sallandse boeren die hebben bijgedragen aan dit stukje Utrecht.

zondag 29 juli 2018

Bij de notaris (1888)


Op vrijdag 1 juni 1888 ondertekenen Gerrit Voorthuis en zijn vrouw Anna Maria Oostewechel uit Heeten hun testament op het kantoor van notaris Jordens in Deventer. Het jonge echtpaar - ze trouwden een kleine drie weken geleden in Diepenveen, waar Anna Maria vandaan komt - wijst elkaar als erfgenaam aan.

Nu zijn we 130 jaar verder en wordt het archief van deze notaris bewaard in het Stadsarchief Deventer. Daar heb ik vorige week de aktes kunnen bekijken in de studiezaal. Inhoudelijk zijn de testamenten niet bijster interessant. Er worden geen specifieke bezittingen genoemd en los van de getuigen (een schoenmaker en kleermaker die deze rol bij een groot aantal akten vervulden en waarschijnlijk bij de notaris om de hoek woonden) ook geen personen. Toch bevatten de stukken zeer interessante informatie, die een nieuwe impuls geeft aan mijn onderzoek.

Eerst nog even over Gerrit Voorthuis. Hoe zat het ook alweer? Gerrit was de broer van Gerritdina Joanna Voorthuis, mijn bet-overgrootmoeder. Ik schreef onlangs al een stukje over hem, op basis van zijn bidprentje. Nu heb ik dankzij hem een belangrijke ontdekking gedaan.

Gerrit en Anna Maria worden in hun testament namelijk beschreven als "bewoner van erve Siebelt". Siebelt, in de eeuwen ervoor ook wel Zyboldinck genoemd, de boerderij in Heeten waar dit blog zijn naam aan dankt, maar waar ik eigenlijk nog maar weinig over heb geschreven.

Dat er via de voorouders van Gerrit Voorthuis (en zijn zussen) een link was met dit erve wist ik uiteraard. De oma van Gerrit Voorthuis heette Maria Siebelt en háár moeder Willemina werd (soms ook) Siebelt genoemd. Zij werden geboren in respectievelijk 1780 en 1753, toen Sallandse boerderijbewoners nog werden aangeduid met de naam van hun erve. Dat veranderde toen in 1811 de Burgerlijke Stand werd ingevoerd. Waar de generaties erna precies woonden wist ik nog niet.

Deze vondst is een sterke aanwijzing dat Siebelt niet alleen de boerderij was waar in de 18de eeuw de oudste ‘verre verwanten’ die ik heb gevonden vandaan kwamen, maar dat het ook ruim een eeuw later nog in de familie was. En dat Siebelt dus, zeer waarschijnlijk, het ouderlijk huis was van Gerritdina Joanna Voorthuis, mijn bet-overgrootmoeder. Binnenkort meer over deze boerderij.

Het ondertekende testament van Gerrit Voorthuis. Ik kwam dit testament op het spoor dankzij een vermelding in de collectie Boerderijendocumentatie van het Stadsarchief Deventer, een uitermate nuttige informatiebron waarin voor een aantal archiefcollecties is bijgehouden welke boerderijen, in combinatie met persoonsnamen, er in worden genoemd.



maandag 21 mei 2018

De stiefmoeder (1900)

Zaterdag 19 april 1900. Op het gemeentehuis in Heino trouwen, na elkaar, broer en zus Kortstee. Eerst trouwt de 31-jarige Asuerus Antonius Kortstee met zijn 22-jarige verloofde, dan is het de beurt aan Antonia Maria Kortstee. Zij is 29, haar kersverse echtgenoot Joannes Henricus Bos Overmars is 41 jaar en weduwnaar, met zes kinderen. Antonia Maria wordt de stiefmoeder van mijn overgrootmoeder Miete, die dan negen is.

Ik schreef niet eerder over Antonia Maria Kortstee. Misschien omdat ze 'maar' een stiefmoeder was, of omdat ook zij jong stierf. Des te meer reden om me eens in haar te verdiepen. Wat is er over haar te vertellen?

Haar bidprentje staat vol met religieuze teksten en bevat nauwelijks biografische informatie. Ze was een boerendochter uit de Veldhoek, concludeer ik uit advertenties van haar vader en later haar broer die te vinden zijn via delpher.nl. Op "erve Kortstee" worden onder meer hooi, haver en percelen dennenbomen te koop aangeboden. De boerderij lag "nabij den Berkendijk", "aan de harde weg van Heino naar Rechteren".

De familie Kortstee lijkt niet zonder invloed te zijn geweest in Heino. In de inventaris van het archief van de parochie Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming wordt vermeld dat haar vader betrokken was bij de oprichting van de parochie en de bouw van de kerk. Hij zat ook in het kerkbestuur.

Antonia Maria was de jongste in het gezin Kortstee. Dat ze op dezelfde dag als haar broer trouwde is niet vreemd, dat kwam wel vaker voor. Het voorjaar was sowieso het trouwseizoen voor landbouwers, is mijn indruk. Ik vermoed dat er in dit geval nóg een praktische reden was. Uit de genoemde advertenties leid ik af dat deze broer de boerderij overnam. Als je er vanuit gaat dat Antonia Maria nog thuis woonde (en werkte, laten we dat niet vergeten) is het goed mogelijk dat ze plaatsmaakte voor de nieuwe vrouw des huizes.

Je vraagt je af hoe het ging tussen haar en de kinderen Bos Overmars, die hun moeder zes jaar daarvoor hadden verloren. Het huwelijk duurde vier jaar en in die tijd kwamen er nog drie kinderen bij, twee meisjes en een jongen. De laatste overleed zeven weken na zijn geboorte, eind april 1904. Drie weken later overleed ook Antonia Maria, op 21 mei 1904, vandaag precies 114 jaar geleden.

Detail van de huwelijksakte, met de handtekeningen van J.H. Bos Overmars, A.M. Kortstee, haar vader H. Kortstee, en de getuigen, schoenmaker J.H. Jorink, Th. vd Vegte, veldwachter J. Mulder en gemeentesecretaris J. Hartholt.


zondag 6 mei 2018

Bidden voor oom Gait (1922)

“Wat valt er toch weinig te rekenen op het leven van den mensch! Hij gelijkt aan het gras en bloeit als eene bloem op het veld. De wind waait er overheen en hij is niet meer.”

Aldus het bidprentje van Gerardus Willibrordus Voorthuis, overleden op 1 februari 1922 in Heeten. Hij was een oom van mijn overgrootmoeder Miete Bos Overmars, de broer van haar in 1900 overleden moeder.

Detail van het bidprentje van G.W. Voorthuis (Collectie CBG Centrum voor Familiegeschiedenis)
Ik was onlangs op een symposium over bidprentjes, georganiseerd door het Katholiek Documentatiecentrum van de Radboud Universiteit in Nijmegen. Tegenwoordig zien we bidprentjes als een herinnering aan een overledene, oorspronkelijk waren ze ook een aansporing om te bidden voor zijn of haar ziel. Veel mensen bewaarden prentjes in hun missaal (kerkboek) en gebruikten ze dus ook als zodanig. Overigens had ik me nooit echt gerealiseerd dat bidprentjes een specifiek katholieke traditie zijn.

Reden om thuis nog eens wat beter naar foto’s van bidprentjes te kijken die ik de afgelopen jaren tegenkwam. Het prentje van Gerardus Voorthuis bevat veel feitelijke informatie over zijn leven en dat is leuk voor de genealoog. Hij was lid van de gemeenteraad - dat had toch een bepaalde status en zegt iets over de familie Voorthuis - en hij zong in het parochiekoor.

Ook is te lezen hoe hij aan zijn einde kwam: "Hij is ziek geworden en er was niemand die hem kon helpen." Na deze modern aandoende tekst volgen woorden die duidelijk wel uit een andere tijd komen: "…God heeft hem een heerlijk sterven geschonken. Eenige oogenblikken voor zijn dood werd hij nog gesterkt door de H. Communie, zoodat Jezus hem in zijn laatste oogenblikken van strijd bijstond!"

Gerardus Voorthuis werd 66 jaar en liet een echtgenote achter. Waarschijnlijk hebben de kinderen Bos Overmars - waar Miete er één van was - altijd wel contact gehouden met de 'Voorthuis-kant' van de familie. Hun overleden zusje Johanna Theresia was immers opgevoed bij tante Everdina Voorthuis in Haarle. Ik stel me dan ook voor dat ook zij dit bidprentje in hun bezit hadden en misschien zelfs wel eens een gebedje gewijd hebben aan 'oom Gait'.

zondag 11 maart 2018

Leven in het klooster (3): een geestelijk bloemetje


Ter afsluiting van het bezoek aan het klooster van de Zusters van Liefde aandacht voor een bijzonder fenomeen, de geestelijke ruiker. Een bloemetje, maar dan in de vorm van gebeden.

Een zuster kreeg een geestelijke ruiker van haar collega-zusters bij speciale gelegenheden, of bij haar vertrek naar een ander klooster. De ‘ruiker’ was samengesteld uit verschillende soorten gebeden en missen die voor haar zouden worden opgedragen. Een charmant cadeau, want de zusters hadden natuurlijk geen geld of eigen bezittingen.







De zuster die ons rondleidde vertelde dat de zusters in principe geen inspraak hadden in de plekken waar ze gingen werken. Je kon op een avond te horen krijgen dat je morgen of overmorgen naar plaats X moest afreizen. Er was wel een vaste periode in het jaar voor de verplaatsingen.

Het doet een beetje aan het leger denken. Als je eenmaal je leven in dienst had gesteld van de congregatie (of zoals ze zelf waarschijnlijk gezegd zouden hebben, van God), dan werd je gestuurd naar plekken waar je nodig was. Dat 'onze' zuster Maria Ignatina van Tilburg naar Deventer en later naar Budel ging, werd dus zeer waarschijnlijk van hogerhand bepaald.

Tot slot: dit reparatiekistje vond ik misschien wel het leukste object in het museum. Het werd gebruikt om rozenkransen mee te repareren. Want ook die gaan natuurlijk weleens kapot, zeker bij intensief gebruik.

Foto's: Mark Keaney


Lees hier deel 1 en deel 2 van mijn bezoek aan het klooster.


zaterdag 3 maart 2018

Leven in het klooster (2): de kweekschool

De kweekschool van de Zusters van Liefde richtte zich specifiek op meisjes "met kloosterneiging", zoals ze dat zelf zo mooi noemden. Het was uiteraard niet verplicht om na de opleiding in te treden, maar de school was ingericht op leerlingen die interesse hadden in het klooster. Handig ook, om zo een toestroom van goed opgeleide potentiële zusters te organiseren die meteen inzetbaar waren.

Inmiddels wijst alles er op dat Petronella Groote Wolthaar naar Tilburg kwam voor deze kweekschool. Ik vond op Delpher.nl al eens een vermelding dat ze in 1913 een examen Vrije en Orde-oefeningen had behaald, wat een vorm van gymnastiekonderwijs lijkt te zijn. Een nieuwe zoekactie - er komen steeds gedigitaliseerde kranten bij, en wat heerlijk dat dit soort informatie vroeger in de krant stond - leverde op dat ze in 1919 haar Akte voor het Lager Onderwijs haalde.

Dit roept wel nieuwe vragen op. Allereerst: ze verbleef in het Tilburgse klooster van 1910 tot 1919. Dat laatste jaartal komt mooi overeen met de behaalde akte, maar negen jaar is wel erg lang voor een opleiding. Als ze eerst iets anders kwam doen in het klooster (er was bijvoorbeeld ook een naaischool), hoe zit het dan met het gymnastiekexamen waarvoor ze in 1913 slaagde? Was ze langdurig ziek en is er een connectie met haar vroege overlijden? Was ze gewoon niet zo’n getalenteerde leerling of is er een andere verklaring?

Ten tweede: ze vertrok uit Tilburg om in het St. Jozefziekenhuis in Deventer te gaan werken. Niet vreemd, want ook dit ziekenhuis werd door de Zusters van Liefde gerund. Toch vraag je je af waarom je als congregatie een net afgestudeerde onderwijzeres aan het werk zet in een ziekenhuis, en niet in het onderwijs. Misschien tot er elders een plek vrij kwam?

Leerlingen van de kweekschool (Collectie Zusters van Liefde Tilburg)

In het museum hing deze foto van kweekschoolleerlingen uit 1912. De meisjes op de foto doen me denken aan jeugdboeken uit die tijd met balorige scholieren, zoals Schoolidyllen van Top Naeff (1900) en De HBS-tijd van Joop ter Heul (1919) van Cissy van Marxveldt. Hoewel deze aanstaande zusters/onderwijzeressen misschien iets serieuzer waren dan Joop en haar vriendinnen…

En ja, in 1912 bevond ook Petronella zich in het klooster. Zou het kunnen dat ze hier op de foto staat? Ze was toen zelf een jaar of 16, en je zou zeggen dat ze de meisjes op de foto in ieder geval gekend moet hebben. Het is een mooie gedachte.

zaterdag 17 februari 2018

Leven in het klooster (1)

Tilburg, een regenachtige dinsdag in januari. Hoewel ik een afspraak had gemaakt om het museum in het klooster van de Zusters van Liefde te bezoeken, was ik blij dat de voordeur van het imposante gebouw aan de Oude Dijk daadwerkelijk open ging.

Een zeer vriendelijke zuster leidde ons rond in het museum in de voormalige postulantenkapel. Novicen kennen de meeste mensen wel, de vrouwen en mannen die op proef zijn in het klooster en nog geen geloften hebben afgelegd. Postulant was de periode daarvóór, een soort kennismakingstijd om te kijken of je eventueel geschikt was voor het leven in het klooster.

Detail van een raam in de postulantenkapel (Foto: Mark Keaney)


Het was heel bijzonder om op een plek rond te lopen waar Petronella Wilhelmina Groote Wolthaar negen jaar woonde en uiteindelijk zuster Maria Ignatina werd. Ze arriveerde hier in 1910. Om in te treden was ze met haar dertien jaar nog veel te jong, maar er waren diverse opleidingen gevestigd in het complex, waaronder een naaischool en een kweekschool.

De zuster die ons rondleidde opperde dat het ook goed mogelijk was dat ze in de huishouding aan het werk ging, hoewel je zou denken dat ze daar niet helemaal voor naar Tilburg hoefde. Aan de andere kant: wellicht wilde of moest ze weg van de boerderij in Linderte waar ze bij haar oom en tante woonde en speelden de plaatselijke Zusters van Liefde een bemiddelende rol. Over haar opleiding later meer, want inmiddels heb ik daar nieuwe informatie over gevonden.

Het museum belicht de geschiedenis van de congregatie die in de 19de eeuw in Tilburg werd gesticht en uitgroeide tot een maatschappelijke factor van belang. Overal in Nederland werden ziekenhuizen, weeshuizen en andere zorginstellingen gerund door de Zusters van Liefde. Ook is er aandacht voor het dagelijkse leven van de kloosterzusters, erg fascinerend. Ik zal daar nog een aparte blogpost aan wijden.

Bidprentjes van overleden zusters (Foto: Mark Keaney)


Onze rondleidster ging, heel erg aardig, op zoek naar informatie over Maria Ignatina, die in 1923 in Budel overleed. Er kwam een boek met bidprentjes van overleden zusters op tafel, chronologisch geordend, sommige zelfs met foto. 1920, 1921, 1922… Ik had er niet op gerekend, maar zouden we dan nu eindelijk kennismaken met Petronella Wilhelmina Groote Wolthaar? Helaas, ze zat er niet tussen. Eigenlijk was ik niet eens heel erg teleurgesteld. In ‘haar’ klooster waren we toch even heel dichtbij.

maandag 22 januari 2018

Werkverschaffing in Overijssel (2)

Zoals gehoopt vond ik in het archief in Zwolle meer informatie over werkverschaffingsprojecten in de jaren ’30 en ‘40. Uit maandoverzichten van de Rijkscommissie voor de Werkverruiming in Overijssel bleek dat het ging om flinke aantallen projecten. Zo werden bijvoorbeeld in 1938 in zowel juli als augustus zo’n 60 aanvragen toegekend en in september en oktober elke maand wel 100. Particulieren, gemeenten maar ook verenigingen lieten werkzaamheden uitvoeren, variërend van kleine (60 gulden aan loonkosten) tot grote projecten, zoals een aanvraag van 20.000 gulden van de graaf van Rechteren uit Dalfsen). Sommige projecten liepen in de tonnen: Staatsbosbeheer begrootte de ontginningen van Twilhaar/Helhuizen (Nijverdal) en het Buurserveen (Haaksbergen) op respectievelijk 336.000 en 874.000 gulden. In de regel werd tussen de 70 en 90 procent van de begroting gesubsidieerd door het Rijk. 

In het eerste kwartaal van 1940 waren er alleen in Overijssel al meer dan 9000 mensen op deze manier aan het werk. Naast ontginningswerk legden zij ijsbanen aan, fietspaden, en voerden soms zelfs archeologische opgravingen uit (een project van de Oudheidkamer Twenthe).

In Raalte waren er op dat moment 150 personen aan het werk binnen de werkverschaffing.Voor Linderte kwam ik aanvragen tegen van A.M. Jansen Holleboom (het ophogen van 1,78 ha hectare moeras) en van J.H. Kogelman (‘het rooien van houtwallen, verleggen van een rijweg’). Zo specifiek waren niet alle toekenningen. Vaak vroegen gemeentes geld aan voor ‘div. part. ontg.’, diverse particuliere ontginningen naar ik aanneem. Helaas was ook de informatie over het project van Jans Groote Wolthaar zeer summier. Het betrof een project van 400 gulden van de ‘Centr(ale) Werkverschaffing’ en werd voor 70 % gesubsidieerd, zie deze foto. Uit het eerdere krantenbericht weten we dat er werklozen uit Deventer werden ingezet, maar wat er nu precies moest gebeuren blijft helaas een raadsel. Desalniettemin een interessant onderwerp!

Rijkswerkkamp Twilhaar (foto Henk-Jan van der Klis CC BY 2.0 via Flickr)



dinsdag 2 januari 2018

Werkverschaffing in Linderte (1940)

Deventer Dagblad, 16 juli 1940
Dit bericht kwam ik tegen in het archief van het Deventer Dagblad, heel interessant. Het betreft een werkverschaffingsproject van mijn overgrootvader J.A. Groote Wolthaar in Linderte, waar werklozen uit Deventer voor werden ingezet. 

Hoe wat waar wanneer? In het Stadsarchief Deventer vond ik helaas geen extra informatie over de aard van het project. Een veelbelovend dossier getiteld Stukken betreffende de subsidiëring door het Rijk van diverse werkverschaffingsprojecten voor jeugdige werklozen 1934-1942 bevatte alleen informatie over projecten in en bij Deventer; zoals de aanleg van urinoirs op een sportpark; het herstel van een volière in het Rijsterborgherpark, het afplaggen van een terrein bij een jeugdherberg in Gorssel en het maken van reclameborden voor de VVV. 

En hoewel het Deventer gemeentebestuur vermeld wordt in het krantenbericht, ontbreekt elke verwijzing in de notulen van de gemeenteraad uit deze periode. Mijn hoop is nu gevestigd op het Historisch Centrum Overijssel in Zwolle, waar het archief van de Rijkscommissie voor de Werkverruiming in Overijssel 1936-1946 wordt bewaard. Met een beetje mazzel levert dat nog een vervolgpost op over dit onderwerp.