donderdag 10 december 2015

Failliet

De map met faillissementen in de periode 1871-1872 van de Arrondissementsrechtbank Deventer
Negenenveertig gulden en zeventig en een halve cent. Dat krijgt koopman Janzen uit Raalte nog van Gerrit Jan Groote Wolthaar. Janzen heeft zijn dorpsgenoot, winkelier in koloniale waren en logementhouder, vorig jaar sterke drank geleverd en die is ondanks herhaaldelijke aanmaningen nog niet betaald. Reden om zijn faillissement aan te vragen bij de Arrondissementsrechtbank in Deventer. Het is vrijdag 7 augustus 1871 en Janzen is niet de enige schuldeiser, zo vertelt hij aan rechter Van Delden. Winkelierster Johanna Overmars krijgt nog meer dan driehonderd gulden van Groote Wolthaar. Ze heeft haar jonge collega-ondernemer, hij is die zomer dertig geworden, niet alleen goederen verkocht, maar ook geld geleend. Nu is hij met onbekende bestemming vertrokken, zonder zijn schulden te voldoen. Zelfs zijn eigen medewerkers krijgen nog geld van hem. 

Ik schreef al eens eerder over deze Gerrit Jan Groote Wolthaar (1841-1905), die Raalte verliet en wiens kinderen over het hele land - en daarbuiten - uitzwermden. In het faillissementsdossier, dat bewaard wordt in het Historisch Centrum Overijssel, zit een lijst met schuldeisers. Er staan leveranciers op van alcoholische dranken en tabak uit Zwolle en Deventer, maar ook uit Nijmegen en Schiedam. Het bedrijf van de weduwe Beernink uit Kampen ging voor meer dan 500 gulden het schip in. Naast zakelijke schuldeisers bleek Groote Wolthaar overal en nergens geld te hebben geleend. 75 gulden van zijn broer Johannes, meer dan 150 gulden van zijn zwager en hetzelfde bedrag van ene Lammers uit Wesepe. Ook boer Bloeme uit Luttenberg (500 gulden) kon zich waarschijnlijk wel voor z’n kop slaan. De meesten van hen zagen hun geld niet terug.

Het zal voor heel wat ophef hebben gezorgd in het dorp. Ook voor de drie broers en de zus van Gerrit Jan zal het een uiterst pijnlijke kwestie zijn geweest. Zouden ze zich nog in het dorp hebben durven vertonen? 

maandag 23 november 2015

Op zoek naar "Ome Jas"


Vanwaar mijn interesse in het keuringsregister van de Nationale Militie en specifiek de lichting 1913? Ik was benieuwd of Johannes Wilhelmus Bos Overmars (1893-1966) er in zou staan. “Ome Jas” was de broer van mijn overgrootmoeder Johanna Wilhelmina Groote Wolthaar-Bos Overmars en zo’n beetje het zwarte schaap van de familie. 

Wat er precies niet deugde aan “Ome Jas” is niet helemaal duidelijk. Aan de drank? Nare vent? Goed mogelijk. Een intrigerend detail is dat hij op latere leeftijd, naar verluidt, “in een hol” woonde. Dat spreekt nogal tot de verbeelding, hoewel degenen die dit vertellen het van horen zeggen hebben. Waar dit dan was en hoe dat precies zat, niemand die het weet… Wel weet ik dat zijn boerderij in Linderte eind jaren dertig werd geveild en dat hij toen in het dorp ging wonen. Wie weet zou het keuringsregister iets over hem kunnen vertellen.

En jawel, hij was gekeurd en wel op vrijdag 28 juni 1912. Hij werd geschikt bevonden voor de Militie, zonder verdere opmerkingen. Geen sappige details dus. Wel weet ik nu dat Jas bijna 1.65 meter lang was, een borstomvang had van 84 centimeter en niet kleurenblind was. Dat hij niet zoals bijna de helft van zijn mannelijke dorpsgenoten werd afgekeurd, betekent dat hij op 19-jarige leeftijd in ieder geval kerngezond was, zonder in het oog springende fysieke of mentale gebreken. Dat betekent dat de zoektocht naar “Ome Jas” nog niet ten einde is…

zondag 22 november 2015

Geschikt of ongeschikt: Nationale Militie


Op donderdag 27 en vrijdag 28 juni 1912 verschenen in Raalte meer dan 70 jongens voor de keuring van de Nationale Militie. Ze woonden allemaal in Raalte of Heino en waren het jaar ervoor achttien geworden. De keuring werd uitgevoerd door Officier van Gezondheid 1e klasse J.M. Knipscheer, verbonden aan de geneeskundige dienst van het leger. Legerarts Knipscheer reisde van keuring naar keuring: eerder die maand was hij al in Hasselt (17 en 18 juni), Avereest (19 en 20 juni), Hardenberg (21-24 juni), Ommen (25 juni) en Dalfsen (26 juni) geweest en na Raalte stond Wijhe op het programma. Bij de keuring was steeds een plaatselijke arts aanwezig en in Raalte was dat de 28-jarige arts A.H.J. Nord, die in 1908 in Raalte was neergestreken.

Dat weten we allemaal omdat de keuringsregisters bewaard zijn gebleven. Je kunt ze inzien in het Historisch Centrum Overijssel. In de registers zijn de keuringsgegevens vastgelegd, zoals de lengte en de borstomvang van de keurlingen en eventuele andere kenmerken die mogelijk van invloed waren. “Zweetvoeten” bijvoorbeeld. Maar ook: “idioot” of “maakt een zwakke indruk”. Voor de zekerheid staat bij dit vakje in het register de waarschuwing “N.B. Deze dicteeren aan den schrijver zonder dat de onderzochte het kan verstaan”.

Bijna de helft van de “lichting 1913” uit Raalte bleek om medische redenen ongeschikt. Het leger beschikte over een lijst met meer dan 350 aandoeningen waarnaar met een nummer verwezen werd. Anno nu betekent het dat je eenvoudig kunt opzoeken dat winkelbediende J.G. de Ruijter werd afgekeurd wegens een eng klinkende oogkwaal (“uitzetting van den oogbol”) en dat landbouwknecht G. Schiphorst last had van een “pispijpzweer”. Landbouwer G. Schotman werd afgekeurd wegens “vermagering en lichaamszwakte” en J.W. Mars, werkzaam als smid, had problemen met zijn ogen ( “verduistering van het hoornvlies”) maar leed ook aan “balzakverslapping”. Het is een vreemde ervaring om uit een archiefstuk zulke persoonlijke informatie te kunnen afleiden over mensen die je niet kent. Hoe moet dat aflopen met landarbeider G.J. Grotenhuis uit Heino, die, zo lezen we, kampt met “verdroging van de oogbol” en “oogbolstuipen”. Hoewel de keuring natuurlijk een momentopname is en niet werd vastgelegd of de persoon in kwestie werd behandeld, zegt het wel iets over de samenleving (relatief veel armoede, eentonige voeding?) en de toegang tot en het niveau van medische zorg honderd jaar geleden.

zondag 3 mei 2015

Een vlieger op het ereveld


Still uit Dutch Wings over Jackson (ca. 18e minuut)
Dit is Henk Grijsen, de zoon van Sophia Maria Groote Wolthaar en Gerardus Ludovicus Grijsen. Toen hij in december 1936 naar Nederlands Indië vertrok, hij was toen 21, moest hij afscheid nemen van zijn moeder en tante in Castricum. Ik schreef eerder al over de scheiding van zijn ouders. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak kwam hij in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) terecht, bij de afdeling Militaire Luchtvaart. De vliegers-in-opleiding van het KNIL werden nog voor de Japanse bezetting geëvacueerd en belandden eerst in Australië en later in Amerika. 

In Jackson, Mississipi, was twee jaar lang de RoyalNetherlands Military Flying School gevestigd. In de documentaire Dutch Wings over Jackson (2013) is te zien dat de komst van zo'n 500 knappe en goedbetaalde buitenlandse soldaten een hele belevenis was voor de inwoners van het 60.000 zielen tellende stadje. Het duurde dan ook niet lang voordat de eerste huwelijken werden gesloten. Dat gold niet voor Henk, want die was al in Indië getrouwd en had zijn vrouw Jopie meegenomen. Dat vertelt Jopie namelijk zelf in de documentaire, waarin ze uitgebreid aan het woord komt.

Sommige vliegers waren heuse 'dare devils' die onder bruggen en telefoondraden heenvlogen en dat liep niet altijd goed af. Op de lokale begraafplaats Cedar Lawn is een ereveld ingericht voor de gevallenen en daar ligt, helaas, ook Henk Grijsen. Hij verongelukte op 21 oktober 1943 met 2 anderen bij een nachtvlucht, toen hun toestel vlak na het opstijgen tegen een boomtop vloog. 

woensdag 8 april 2015

Daar bij die molen

Foto: Collectie Gemeente Hellendoorn, MijnStadMijnDorp
Soms kunnen details je een tijdje bezighouden. Zo'n detail was bijvoorbeeld de dood van Johanna Theresia Bos Overmars, een zusje van mijn overgrootmoeder Miete Bos Overmars. Ze overleed in 1917 op haar 22e, in Haarle. Waaraan ze is overleden weet ik niet – dat is niet vermeld in de akte- en dat is waarschijnlijk nooit meer te achterhalen. Maar hoezo Haarle? Mijn eerste gedachte was dat ze daar als dienstbode werkte, maar in de overlijdensakte stond heel duidelijk “zonder beroep”. Een formulering die je tegenkomt bij huisvrouwen en ongetrouwde dochters. Omdat ze niet getrouwd was bleef de vraag staan hoe ze in Haarle terecht kwam.

“Ik heb weleens iets gehoord over een pleeggezin”, zo werd mij verteld. Dat zou goed kunnen, want Johanna Theresia was nog geen dag oud toen haar moeder Gerritdina Joanna Voorthuis op 28 februari 1894 overleed. Gezien het tijdstip van overlijden zullen er complicaties zijn opgetreden bij de bevalling. Kersverse weduwnaar Joannes Henricus Bos Overmars bleef achter met vijf kleine kinderen, de oudste nog geen zeven. Uit het bevolkingsregister van Raalte bleek dat Johanna Theresia als kleuter inderdaad werd uitgeschreven, met als bestemming Hellendoorn, waar Haarle onder valt. Als enige overigens, haar broer en haar zussen bleven op de boerderij en toen haar vader na een paar jaar hertrouwde kwamen er nog twee halfzusjes bij. Na vier jaar huwelijk bleef Bos Overmars opnieuw alleen achter toen ook zijn tweede vrouw overleed, niet lang na de geboorte en het overlijden van hun derde kind, een zoontje.

Maar waar kwam Johanna Theresia nu terecht? Het bevolkingsregister van Hellendoorn, dat met enig gepuzzel digitaal te bekijken is – bood uitsluitsel. Het “pleeggezin” blijkt familie: ze werd ondergebracht in het gezin van haar tante Everdina, een zus van haar moeder. Everdina was getrouwd met molenaar Antonius Gerhardus Geertman uit Haarle en runde samen met hem een molen, bakkerij en boerderij. Hier groeide Johanna Theresia op, met drie neven die een flink stuk ouder waren. Everdina was niet hun biologische moeder, want ook Geertman was jong weduwnaar geworden. Zijn eerste echtgenote werd niet ouder dan 26 en ook zij was in het kraambed gestorven. Wat we tegenwoordig zo modern een “samengesteld gezin” noemen was destijds de harde realiteit.

zondag 1 februari 2015

Het klooster in


Liefdezuster anno 1925 in het Tilburgse klooster. Bron: Regionaal Archief Tilburg
Liefde zonder eigenliefde, dat was het motto van de Zusters van Liefde. Deze kloosterorde werd in de negentiende eeuw in Tilburg opgericht en richtte zich vooral op de onderkant van de samenleving. De zusters zorgden voor weeskinderen, bejaarden, zieken en zwakzinnigen en leefden van aalmoezen. De vraag was groot en al snel werden overal in het land 'huizen' opgericht waar de zusters zich inzetten. Onderwijs vormde een belangrijke pijler van hun werk. Aan het 'moederhuis' in Tilburg waren onder meer een kweekschool, huishoudschool en een naaischool verbonden.

In het voorjaar van 1910 arriveerde de 13-jarige Petronella Wilhelmina Groote Wolthaar in het grote kloostercomplex aan de Oude Dijk in Tilburg. Petronella werd geboren in Duiven, maar groeide op bij haar oom en tante in Raalte. Ze was de jongste telg in het gezin van Gerrit Jan Groote Wolthaar en Willemina Otte, waarover ik al eerder schreef. Toen ze één was overleed haar moeder, enkele jaren later stierf ook haar vader. Was er geen werk voor haar op een boerderij in de buurt of als hulp in de huishouding? Of wilde ze graag verder leren en was een opleiding bij de nonnen één van de weinige alternatieven voor een meisje in haar positie? Misschien wilde ze graag het klooster in, nadat ze in Raalte in aanraking was gekomen met de Zusters van Liefde, die ook daar een 'filiaal' hadden, onder de naam H.H. Engelbewaarders, beter bekend als Angeli Custodes. 

Feit is dat ze inderdaad 'liefdezuster' werd en Tilburg pas negen jaar later weer verliet. Terug naar Salland, zo weten we nu, en wel naar het St. Jozefziekenhuis in Deventer, dat ook door de zusters werd gerund. Dat blijkt uit het bevolkingsregister daar dat sinds kort online doorzoekbaar is. Ze werkte en woonde twee en een half jaar in het ziekenhuis in de binnenstad van Deventer. Toen vertrok ze naar Budel,naar een ander huis van de orde. Of ze werd gestuurd, dat kan natuurlijk ook. Daar, vlakbij de Belgische grens, overleed ze in de zomer van 1923. Ze was pas 26 jaar.